U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

bevoegdheid rechtbank: moeder besluit op vakantie in Spanje definitief daar te blijven. Toewijzing verzoek gezamenlijk gezag, hoofdverblijfplaats bij moeder bepaald, omgangsregeling met minderjarigen en vader vastgelegd.

Gepubliceerde uitspraken in deze zaak:

Uitspraak



RECHTBANK HAARLEM

Sector civiel

familie- en jeugdrecht

gezag & omgang

zaak-/rekestnr.: 173665/10-3120

beschikking van de enkelvoudige kamer voor familiezaken van 7 december 2010

in de zaak van:

[naam man],

wonende te [plaats],

hierna te noemen: de vader of de man,

advocaat mr. W.A. van der Stroom-Willemsen, kantoorhoudende te Rotterdam,

tegen

[naam vrouw],

thans wonende te [plaats] te Spanje,

hierna te noemen: de moeder of de vrouw,

advocaat mr. L. Laus, kantoorhoudende te Haarlem.

1 Procedure

1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het verzoekschrift, met bijlagen, van de vader van 17 september 2010 ingekomen op 20 september 2010;

- de brief, met bijlagen, van de advocaat van de vader van 14 oktober 2010;

- de brief, met bijlagen, van de advocaat van de vader van 29 oktober 2010;

- de brief, met bijlagen, van de advocaat van de moeder van 1 november 2010;

- het verweerschrift tevens inhoudende zelfstandig verzoek, met bijlagen, van de moeder van 1 november 2010.

1.2 De behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op de zitting van 2 november 2010 in aanwezigheid van partijen, de vader bijgestaan door mr. Van der Stroom-Willemsen en de moeder door mr. Laus. Ter gelegenheid van de zitting hebben partijen pleitnota’s overgelegd.

2 Feiten en omstandigheden

2.1 Partijen hebben tot [datum] 2010 een affectieve relatie met elkaar gehad.

2.2 Uit deze relatie zijn geboren de minderjarigen [naam]:

- [naam kind 1], geboren op [datum] 2006 in de gemeente [plaats]

- [naam kind 2], geboren op [datum] 2009 in de gemeente [plaats].

De vader heeft de minderjarigen erkend.

De moeder heeft van rechtswege het gezag over de minderjarigen.

2.3 De vrouw en de kinderen zijn in verband met vakantie op 10 augustus 2010 naar de moeder en stiefvader van de vrouw in Spanje vertrokken.

Uit het uittreksel GBA van de gemeente [plaats] van 7 oktober 2010 blijkt dat de vrouw en de kinderen op 20 augustus 2010 zijn uitgeschreven in verband met vertrek naar Spanje.

Voorts zijn de vrouw en de kinderen op 2 september 2010 ingeschreven in het centraal registers van buitenlanders van de algemene directie van de politie van [plaats], te Spanje. De vrouw en de kinderen zijn op 13 september 2010 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand van de gemeente [plaats] te Spanje.

3 Verzoek

3.1 De vader heeft verzocht om hem mede te belasten met het gezag over de minderjarigen. De vader heeft voorts, kort samengevat, naar de rechtbank begrijpt, verzocht dat op straffe van een dwangsom zowel indien de moeder in het buitenland wil blijven als voor het geval de moeder in Nederland zal gaan wonen de kinderen hun hoofdverblijfplaats hebben bij de vader in Nederland met vaststelling van een zorgregeling met de moeder. Tevens heeft hij verzocht de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) een onderzoek te laten doen naar de meest geëigende zorgsetting ten behoeve van de kinderen.

3.2 Ten aanzien van de bevoegdheid van de rechtbank is de vader van mening dat de Nederlandse rechter bevoegd is. Als gewone verblijfplaats van de kinderen op het tijdstip dat deze zaak aanhangig is gemaakt, een en ander als bedoeld in artikel 8 van de Verordening (EG) nr. 2201/2003 van de Raad van 27 november 2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid (hierna mede: de Verordening Brussel II-bis), dient [plaats] te worden aangemerkt. De enkele uitschrijving uit het GBA is onvoldoende om de woonplaats van de kinderen te wijzigen, aldus de vader. De moeder is naar Spanje gegaan met als doel vakantie. De vader heeft aangegeven dat hij en de moeder een overeenkomst tot mediation waren aangegaan die pas op 7 oktober 2010 is beëindigd, [naam kind 1] op 1 oktober 2010 is uitgeschreven op de basisschool alwaar hij vanaf november 2010 heen zou gaan en hij nimmer is uitgeschreven bij de peuterspeelzaal.

Subsidiair heeft de vader een beroep op artikel 9 van de Verordening Brussel II-bis gedaan.

De vader heeft bij zijn verzoek om hem mede te belasten met het gezag over de kinderen zich primair op het standpunt gesteld dat er feitelijk gezamenlijk is gezag is en dat dit slechts geformaliseerd moet worden. Voorts heeft hij aangegeven dat de vrouw had toegezegd om haar medewerking te verlenen aan toekenning van gezamenlijk ouderlijk gezag. Hij heeft tenslotte gesteld dat hij zorgverantwoordelijkheid wenst te dragen en dit tijdens de relatie ook heeft gedaan. Voorts neemt de moeder eenzijdig beslissingen die niet in het belang van de kinderen zijn dan wel het contact tussen de kinderen en de vader niet bevorderen, aldus de vader.

De vader heeft bij zijn verzoek tot vaststelling van de hoofdverblijfplaats alsmede de zorgregeling het volgende gesteld. Na het uiteengaan van partijen was er een zorgregeling tussen partijen afgesproken, die door het vertrek van de moeder naar Spanje is beëindigd. Hij heeft aangegeven dat hij zijn kinderen slechts enkele malen sinds het vertrek heeft gezien en gesproken, zodat het eerdere intensieve contact is geminimaliseerd. De handelswijze van de moeder en haar impulsieve vertrek na een turbulente periode van het uiteengaan van partijen, is niet in het belang van de kinderen geweest die gebaat zijn bij een veilige en stabiele leefomgeving, aldus de vader. Een verblijf in Nederland is volgens de vader in het belang van de kinderen. Indien de moeder in Spanje wenst te verblijven, heeft de vader gesteld dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij hem dient te worden bepaald en dat hij zowel een basisschool als opvang voor de kinderen heeft geregeld. Hij heeft voorts verzocht om een onderzoek door de Raad naar de situatie van de kinderen in Spanje, nu er ook al zorgen waren omtrent [naam kind 1] voor het vertrek van de moeder. Ook voor het geval de moeder in Nederland zou gaan wonen, dient de Raad een onderzoek te doen, aldus de vader.

4 Verweer en zelfstandig verzoek

4.1 De moeder heeft verweer gevoerd. Zij heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de rechtbank niet bevoegd is aangezien de kinderen op het moment van indiening van het verzoek hun woonplaats hadden in Spanje.

Voorts heeft zij betwist dat zij ooit een toezegging aan de vader heeft gedaan voor gezamenlijk ouderlijk gezag. Zij heeft slechts aangegeven met gezamenlijk gezag in te stemmen als de vader zou ophouden met druk op haar uit te oefenen en zijn alimentatieverplichting zou nakomen. De vader is volgens de moeder een dominante persoon, die druk op haar uitoefende om haar zo te dwingen bepaalde beslissingen te nemen. De moeder heeft gesteld dat zodra het gezamenlijk gezag wordt toegewezen de vader deze druk zal opvoeren, waardoor de kinderen klem zullen raken. Daarbij heeft zij aangevoerd dat de vader geen aandeel had in het verleden in de zorg- opvoedingstaken van de kinderen. Hij was nauwelijks thuis en niet betrokken bij het wel en wee van de kinderen, aldus de moeder. Zij heeft daarom verzocht het verzoek van de vader af te wijzen.

De moeder heeft betoogd dat zij het eenhoofdig gezag had en derhalve kon beslissen over de verblijfplaats van de kinderen. Haar vertrek naar Spanje was eerst ingegeven door een vakantie, maar aldaar heeft zij besloten om in Spanje te blijven, aldus de vrouw. Deze beslissing was in haar belang, omdat zij in Spanje rust heeft gevonden en niet meer de druk van de vader had. De moeder heeft voorts gesteld dat de kinderen aldaar eveneens tot rust zijn gekomen.

Voor het geval partijen gezamenlijk gezag zouden krijgen, heeft de moeder ten aanzien van de vaststelling van de hoofdverblijfplaats aangegeven dat zij degene is die altijd de dagelijkse verzorging van de kinderen voor haar rekening heeft genomen en de kinderen om die reden hun hoofdverblijfplaats bij haar dienen te hebben. [naam kind 1] gaat inmiddels in Spanje naar de basisschool en [naam kind 2] naar de peuteropvang.

Ten aanzien van de zorgregeling heeft de moeder aangegeven dat contact tussen de kinderen en de vader voorop staat, maar dat ook hier de voorwaarde geldt dat vader haar niet onder druk moet zetten. Zij heeft ter zitting aangegeven bereid te zijn om een keer per twee weken een weekend naar Nederland te komen. Voorts heeft zij zich bereid verklaard om via Skype twee maal per week een contact tussen de vader en de kinderen te realiseren.

De vrouw heeft voorts verzocht om een door de man te bepalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen van € 550 per kind per maand.

5 Beoordeling

Bevoegdheid van de rechtbank

5.1 De Verordening (EG) nr. 2201/2003 van de Raad van 27 november 2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid (hierna: de Verordening Brussel II-bis) geeft, binnen haar materiële toepassingsbereik, een sluitend systeem van bevoegdheidsregels voor de gerechten binnen de Europese Unie.

Teneinde de gelijke behandeling van alle kinderen te waarborgen, is de Verordening Brussel II-bis, blijkens de vijfde overweging van haar considerans, van toepassing op alle beslissingen betreffende de ouderlijke verantwoordelijkheid, inclusief maatregelen ter bescherming van het kind, los van ieder verband met een procedure in huwelijkszaken.

Ingevolge artikel 1, eerste lid onder b, is de Verordening Brussel II-bis, ongeacht de aard van het gerecht, van toepassing op burgerlijke zaken betreffende de toekenning, de uitoefening, de overdracht, de beperking of de beëindiging van de ouderlijke verantwoordelijkheid.

Gelet op artikel 2, aanhef en onder 7, van de Verordening Brussel II-bis omvat de ouderlijke verantwoordelijkheid alle rechten en verplichtingen die ingevolge een beslissing, van rechtswege of bij een rechtsgeldige overeenkomst aan een natuurlijke persoon of aan een rechtspersoon zijn toegekend met betrekking tot de persoon of het vermogen van een kind, onder meer het gezagsrecht en het omgangsrecht.

De door de man ingediende verzoeken vallen naar het oordeel van de rechtbank binnen de materiële werkingssfeer van de Verordening Brussel II-bis. Het betreffen immers beslissingen inzake de toepassing van de ouderlijke verantwoordelijkheid.

Aan de hand van de aanwijsregels van de Verordening Brussel II-bis, dient te worden bepaald welk gerecht bevoegd is van de verzoeken van de man kennis te nemen.

Krachtens artikel 8, eerste lid, van de Verordening Brussel II-bis, zijn betreffende geschillen over de ouderlijke verantwoordelijkheid bevoegd de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan het kind zijn gewone verblijfplaats heeft op het tijdstip dat de zaak bij het gerecht aanhangig wordt gemaakt. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat in situaties als bedoeld in de artikelen 9, 10 en 12 van de Verordening Brussel II-bis inbreuk gemaakt kan worden op deze hoofdregel.

Naar het oordeel van de rechtbank is in de onderhavige zaak geen sprake van een situatie als bedoeld in artikel 9 van de Verordening Brussel II-bis, nu er geen sprake is van een wijziging van een eerdere beslissing omtrent het omgangsrecht.

Ten aanzien van de rechtsmacht moet aldus aansluiting worden gezocht bij het gerecht van de lidstaat van de gewone verblijfplaats van de minderjarigen.

Het begrip "gewone verblijfplaats" heeft een communautaire betekenis. Naar vaste jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen moet onder gewone verblijfplaats worden verstaan de plaats waar een betrokkene zijn permanente centrum van belangen heeft gevestigd met de bedoeling daaraan een vast karakter te verlenen, waarbij voor de vaststelling van de gewone verblijfplaats rekening moet worden gehouden met de feitelijke omstandigheden die voor dat begrip bepalend zijn (zie bijvoorbeeld: HvJ 26 april 2007 C-392/05 r.o. 55-57; zie voorts HR 1 september 2006, R05/067HR LJN: AW9383).

5.2 Bij beoordeling van de “gewone verblijfplaats” van [naam kind 1] en [naam kind 2] neemt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden in aanmerking:

- het gaat hier om Nederlandse kinderen van Nederlandse ouders;

- tot het vertrek naar Spanje op 10 augustus 2010 hebben zij altijd gewoond in Nederland;

- [naam kind 1] heeft hier de peuterzaal bezocht, waar hij nimmer is uitgeschreven. Hij was ingeschreven op de basisschool, waar de moeder hem op 1 oktober 2010 heeft uitgeschreven;

- de moeder heeft ter zitting bevestigd dat haar vertrek naar Spanje op 10 augustus 2010 was in verband met een daar te houden vakantie bij haar moeder en stiefvader en dat zij pas op 20 augustus 2010 de beslissing heeft genomen om te blijven in Spanje; desgevraagd heeft zij ter zitting verklaard ook nadien nog te hebben getwijfeld of zij in Spanje zou blijven; een en ander wordt bevestigd door haar mail aan de vader van 7 september 2010 waarin zij schrijft “Verder kan ik je geen datum geven waarop ik terugkom. Daar moet eerst een vertrouwen wekkende periode aan vooraf gaan.”

- de moeder en de kinderen zijn op 20 augustus 2010 uitgeschreven bij het GBA in [plaats] in verband met vertrek naar Spanje; op 2 september 2010 zijn zij ingeschreven in het centraal registers van buitenlanders van de algemene directie van de politie van [plaats], te Spanje en voorts op 13 september 2010 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand van de gemeente [plaats] te Spanje.

- de mediation die tussen partijen in Nederland plaatsvond is eerst op 7 oktober 2010 officiëel beëindigd.

Gelet op het voorgaande en mede gelet op het geringe tijdsverloop tussen de beslissing van de moeder om met de kinderen in Spanje te blijven en indiening van het verzoekschrift op 17 september 2010 is de rechtbank van oordeel dat op dat moment nog geen sprake was van een bestendig gewoon verblijf van de minderjarigen in Spanje, althans niet van zodanige aard dat de rechtsmacht zou zijn overgegaan naar de Spaanse rechter. De Nederlandse rechter is dan ook bevoegd kennis te nemen van het onderhavige geschil.

Gezamenlijk gezag

5.3 Vaststaat dat partijen geen gezamenlijk gezag hebben laten aantekenen na de erkenning van de kinderen. De stelling van de vader dat er feitelijk wel sprake is van gezamenlijk gezag, maar niet is geformaliseerd, wordt derhalve niet gevolgd. Het al dan niet instemmen van het gezamenlijk gezag doet niet ter zake. Getoetst dient te worden aan artikel 1:253 c BW.

Op grond van artikel 1:253c BW kan de tot het gezag bevoegde vader van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder heeft uitgeoefend, de rechtbank verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag dan wel hem alleen met het gezag over het kind te belasten. Indien het verzoek ertoe strekt de ouders met het gezamenlijk gezag te belasten en de andere ouder met gezamenlijk gezag niet instemt, wordt het verzoek slechts afgewezen indien er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen of afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.

De wetgever heeft als uitgangspunt het gezamenlijk gezag van ouders genomen. De rechtbank overweegt dat ouderlijk gezag een aantal bevoegdheden inhoudt die nodig zijn voor de opvoeding en verzorging, zoals:

-de bevoegdheid om belangrijke beslissingen in het leven van het kind te nemen (zoals de verblijfplaats, de school, bij medische zaken, het geloof, de vrije tijdsbesteding), bij gezamenlijk ouderlijk gezag tezamen met de andere gezaghebbende ouder;

-de bevoegdheid om informatie over het kind te ontvangen van derden die beroepshalve beschikken over informatie inzake belangrijke feiten en omstandigheden die de persoon van het kind of diens verzorging en opvoeding betreffen; en

-de bevoegdheid om bij gezamenlijk ouderlijk gezag na de dood van de andere gezaghebbende ouder van rechtswege alleen het gezag over het kind uit te oefenen.

Partijen bepleiten een toe- of afwijzing van het verzoek met verwijzing naar het gedrag van de ander. De door de moeder ervaren druk van vader wordt door hem betwist. De moeder kan zich niet vinden in het door vader geschetste beeld dat zij belast zou zijn door haar voorgeschiedenis. De rechtbank kan deze subjectieve en derhalve niet te toetsen stellingen van partijen niet meenemen in de beoordeling van het verzoek met betrekking tot het gezag. Ten aanzien van de door de vader ingebrachte handgeschreven brief van moeder overweegt de rechtbank dat deze brief is overgelegd in het kader van de relatietherapie van partijen en niet bij deze procedure mag worden betrokken. Ook de als productie 14 overgelegde stukken van de vader worden buiten beschouwing gelaten nu dit mails betreffen tussen de moeder en derden waarover de vader niet behoorde te beschikken.

Het feit dat de communicatie tussen partijen thans niet goed verloopt, is niet aan de vader te wijten, maar onder meer een gevolg van het vertrek van de moeder naar Spanje. Hoewel zij formeel gerechtigd was alleen te beslissen over de vestiging van de woonplaats van de minderjarigen in het buitenland, heeft de moeder door de vader geheel buiten deze beslissing te laten het vertrouwen van de vader ernstig geschaad. Dat hierdoor de verstandhouding tussen partijen is verscherpt en de communicatie niet naar wens loopt is een gegeven dat de moeder zich mag aantrekken. De rechtbank is van oordeel dat de slechte communicatie geen grond is voor afwijzing van het verzoek. Niet is gebleken dat de kinderen hierdoor klem komen te zitten tussen hun ouders. Voorts acht de rechtbank het van belang dat de kinderen contact houden met hun vader en dat vader zoveel als mogelijk betrokken blijft bij hun leven, hetgeen al bemoeilijkt zal worden door het verblijf in Spanje. Op grond van het voorgaande acht de rechtbank het in het belang van de kinderen dat partijen gezamenlijk met het gezag worden belast.

Hoofdverblijfplaats [naam kind 1] en [naam kind 2]

5.4 Nu de rechtbank van oordeel is dat partijen gezamenlijk met het gezag zullen worden belast, zal de rechtbank zich buigen over het verzoek van de man tot vaststelling van de hoofdverblijfplaats van de kinderen.

Voorop staat het belang van de kinderen. Vaststaat dat de kinderen in een korte periode veel hebben meegemaakt; hun ouders zijn uit elkaar gegaan, de moeder en de kinderen zijn verhuisd naar [plaats] en zijn voorts na een voorgenomen vakantie in Spanje gebleven, waarbij met name [naam kind 1] geen afscheid heeft kunnen nemen van familie en vriendjes. Thans zit [naam kind 1] op een Spaanse school en bezoekt ook [naam kind 2] een peuterspeelzaal in Spanje, zoals blijkt uit de door de moeder overgelegde stukken. De moeder heeft aangegeven dat zij werkt in het bedrijf van haar moeder en de kinderen kan opvangen buiten de schooltijden. Tussen partijen is niet in geschil dat tijdens hun relatie moeder de zorg voor de kinderen had, terwijl de vader werkte.

Een wijziging in de hoofdverblijfplaats van de kinderen in die zin dat deze de bij vader wordt bepaald acht de rechtbank niet in het belang van de kinderen. Vaststaat dat moeder altijd de zorg voor de kinderen heeft gehad en gelet op de vele gebeurtenissen in hun jonge leven is opnieuw een wijziging in hun hoofdverblijfplaats niet in hun belang. De rechtbank acht thans een onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming niet noodzakelijk en zal het verzoek van de vader afwijzen.

De omgangsregeling

5.5 De vader heeft verzocht om een omgangsregeling vast te stellen tussen hem en de kinderen. Indien de kinderen in Spanje blijven, heeft de vader aangegeven een weekend per veertien dagen naar Spanje te gaan. De moeder heeft aangegeven dat zij contact tussen de man en de kinderen niet in de weg staat en dit zeker in het belang van de kinderen acht. Zij is bereid om een weekend per veertien dagen naar Nederland te komen met de kinderen.

Vaststaat dat kinderen gebaat zijn bij een regelmatig contact met elke ouder. In de onderhavige zaak is dit regelmatige contact met de vader moeilijk, aangezien de kinderen bij hun moeder in Spanje verblijven. De rechtbank zal daarom een zorgregeling opleggen, die waarborgt dat er regelmatig contact is met de vader. Nu de moeder heeft toegezegd in het kader van de zorgregeling naar Nederland te komen en de vader heeft aangegeven bereid te zijn naar Spanje te gaan, leidt dit tot de volgende zorgregeling.

De vader en de kinderen hebben recht op omgang met elkaar een weekend per veertien dagen in Spanje van zaterdagochtend tot zondagavond alsmede een weekend per veertien dagen in Nederland. Ten aanzien van het weekend in Spanje zal de vader de kinderen halen en weer terugbrengen naar de moeder. Ten aanzien van het weekend in Nederland zal de moeder de kinderen brengen en weer halen bij de vader.

De moeder heeft voorgesteld om twee keer per week een contact te realiseren via skype. Zij heeft ter zitting aangegeven dat deze skype-contacten de laatste weken niet zijn uitgevoerd, omdat zij druk voelde van de vader. Derhalve heeft haar stiefvader aan de vader aangegeven dat, zolang hij druk uitoefent op de moeder, deze contacten niet plaatsvinden, aldus de moeder.

De rechtbank zal de twee contactmomenten via skype vastleggen, waarbij de contacten plaatsvinden op dinsdag en donderdag om 18.00 uur. Op de moeder rust een inspanningsplicht om deze te realiseren. Het ervaren van druk is geen reden om de contacten te belemmeren. Het gaat immers om het belang van de kinderen bij contact met hun vader. De vader dient zich ervan bewust te zijn dat de moeder deze druk ervaart en dient daarom overleg met de moeder op andere momenten te voeren. De contacten zullen een half uur duren, waarbij van de zijde van de vader rekening moet worden gehouden met de leeftijd van [naam kind 1] en [naam kind 2] en het daarbij gepaarde gegeven dat het voor kinderen van die leeftijd moeilijk is hun aandacht gedurende langere tijd bij een dergelijk contact te houden.

Alimentatie

5.6 De vrouw heeft verzocht om een door de man te bepalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen van € 550 per kind per maand. De man heeft ter zitting aangegeven dat hij heeft aangeboden om voor de kinderen € 945 per maand te betalen. Dit zet hij nu op een aparte rekening, zolang de moeder in Spanje verblijft. De rechtbank zal de vader in de gelegenheid stellen om verweer te voeren tegen het verzoek van de moeder. Niettemin wijst de rechtbank erop dat een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen voor de minderjarigen bedoeld is en storting op een aparte rekening in Nederland de minderjarigen thans niet baat.

Gelet op de hoogte van de gevraagde bijdrage en het door de vader aangeboden bedrag geeft de rechtbank partijen in overweging hierover het overleg te kiezen.

Voor het geval partijen niet tot overeenstemming ten aanzien van een vast te stellen kinderbijdrage komen, zal de rechtbank een verweertermijn stellen op hierna te noemen wijze.

6 Beslissing

De rechtbank:

6.1 Belast de ouders gezamenlijk met het gezag over de minderjarigen [naam]:

- [naam kind 1], geboren op [datum] 2006 in de gemeente [plaats];

- [naam kind 2], geboren op [datum] 2009 in de gemeente [plaats].

6.2 Stelt de volgende verdeling inzake de zorg- en opvoedingstaken vast:

De vader en de minderjarigen hebben omgang met elkaar een keer per veertien dagen van zaterdagochtend tot zondagavond in Spanje, waarbij de vader de kinderen ophaalt bij de moeder en terugbrengt naar de moeder.

De vader en de minderjarigen hebben omgang met elkaar een keer per veertien dagen van zaterdagochtend tot zondagavond in Nederland, waarbij de moeder de kinderen brengt naar de vader en weer ophaalt.

De vader heeft op dinsdag en donderdag om 18.00 uur een skype-contact met de kinderen.

6.3 Bepaalt dat de vader uiterlijk 4 januari 2011 een verweerschrift, gericht tegen het verzoek tot vaststelling kinderalimentatie bij de rechtbank zal indienen.

6.4 Verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.

6.5 Wijst af het meer of anders verzochte.

Deze beschikking is gegeven door mr. M.T. Hoogland, tevens kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. J.E. Lee, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 7 december 2010.

Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en/of de zich verwerende partij dient het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde jurisprudentie

Gerelateerde wetgeving

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature